Met d'r been uit de split als een mes dat blinkt in het licht. En de zool van de stad als een stempel op d'r gezicht. Let op dat lichte schokken van haar buik. Wil ze ons nog dieper lokken in de fuik?
Met haar lippen van was spuwt ze de as van haar tong. En haar stem komt eruit als door een gat in haar long. We willen 't harder horen, we willen de blues, whisky voor de oren, d'r gebroken oe's.
'Kom,' zingt ze weer, 'met je hand, nog 'n keer,' zingt ze. 'Ik heb geen verweer meer. Help me, ik ben slecht.' 'Doe,' zingt ze, 'wat je maar wilt,' zingt ze. 'Ja...dát!..vuile rat!..Help me, ik ben echt.'
Met de drums en de bas gaan de rovers op jacht. Ze trekt als een vlieg aan het klevende web van de nacht. Je ziet de blauwe plekken op haar huid. Ze is erin gevlogen, ze komt er niet uit.
'Kom,' zingt ze weer, 'met je hand, nog 'n keer,' zingt ze. 'Ik heb geen verweer meer. Help me, ik ben slecht.' 'Doe,' zingt ze, 'wat je maar wilt,' zingt ze. 'Ja...dát!..vuile rat!..Help me, ik ben echt.'
'Ze praten je vol met honing, strelen je helemaal dol, maken gehakt van je hart. Zetten hun tanden in je dijen, draaien je nog 'n keer om, gaan naar hun vrienden en maken je zwart.'
En d'r ogen gaan dicht om het zieke gezicht niet te zien van de gek die daar danst en straks weer gaat gooien misschien. Ze is in d'r eigen wereld, een koningin, ze kan nog verder dromen, ze gelooft erin.
'Kom,' zingt ze weer, 'met je hand, nog 'n keer,' zingt ze. 'Ik heb geen verweer meer. Help me, ik ben slecht.' 'Doe,' zingt ze, 'wat je maar wilt,' zingt ze. 'Ja...dát!..vuile rat!..Help me, ik ben echt.'