Ik kwam bij de hemel, maar de hemel was dicht. Ze zeiden: ‘Daarginds ja, in de hel brandt nog licht.’ En ik keek door het ruitje en zag ze daar springen Door de gloed van het eeuwige vuur . En voordat ik het wist stond ik al mee te zingen Aan de andere kant van de muur.
En hup twee, hoog met die botten. En ga mee, jullie, zatten en zotten. En ja, nee, ik wil niet verrotten, alleen. En hé, ga mee naar de haaien. En nee, ma, ik zal niet meer zwaaien. En hup ja, grijpen en graaien, dat wel. Op het carnaval der doden hier vanavond in de hel.
De duivel en god zaten samen aan de bar. Die twee grote jongens kunnen niet zonder elkaar. En de duivel zei: ‘Ik ga het verrraaien, vertellen dat je nooit hebt bestaan.’ En God zei: ‘Ga jij ’t maar in de rondte kraaien, ze trekken er zich toch niets van aan.’
En hup twee, stoot uit die gassen. En ga mee, door de gifpoel heen brassen. En ja, nee, laat die kraaien maar krassen, dat is mooi. En hé, ga door met die kaken. En nee ma, er valt niet te praten. En hup ja, blaffen en blaten, dat wel. Op het carnaval der doden hier vanavond in de hel.
Ik had er genoeg van en ik wilde naar huis. Maar ze zeiden: ‘Nee, je moet blijven, de hel is je thuis.’ En een stem weerklonk uit duistere krochten: ‘Kom op, ga met mij aan de zwier. Laat je niet leiden door valse beloften. Waar je naar terug wilt, daar is het nog erger dan hier.’
En hup twee, heilige strijders. En ga mee, jullie zenuwenlijders. En ja nee, geen vredezeikers meer hier. En hé, ga door met gillen. En nee ma, er valt niets te willen. En hup ja, in de hitte staan rillen, dat wel. Op het carnaval der doden hier vanavond in de hel.
Coda:
En het wordt hier alsmaar heter en dat noemen ze dan beter, Maar volgens mij klopt er geen ene meter van. Maar wat kan het ook verrekken zolang het spek is voor de gekken, Want daar leven al die bekkentrekkers van.