Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon.
De hele dag dat natte druipen, dat gore slurpen van de goot, Alsof ze daarboven zitten te zuipen en het meteen maar laten lopen ook. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon.
In de tent de duizend heupen schokkend door het sop, Buiten brult de hoge zee: ’Ik hou er nooit mee op’. Dampen walmen uit de duinen, nachten worden zwoel, Wat we gisteren nog dachten is nu al flauwekoel. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon
De hele dag dat grauwe zeuren, de hele dag die houten bek, De ouwe hond die ligt te meuren, de kale plekken in zijn nek. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon.
In een boot de zeven vrienden recht uit het gesticht. Krijg toch allemaal de kolere! Kijk eens naar dat licht! Mail aan broeder Jozef dat ik heden niet meer kom, Het is op lucht dat we bewegen en het is nergens om. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon.
Oehoe, oehoe, oehoe, oe- Je liep te stomen door de stad. Oehoe, oehoe, oehoe, oe- Ik lig te ijlen op de trap. Oehoe, oehoe, oehoe, oe-Waar ben je met je rode mond? Oehoe, oehoe, oehoe, oe- Ik wil niet in die koude grond. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon. Ik wil de zon zon, ik wil de zon zon, ik wil de zon zon.