De bakker bracht brood met een hondekar rond Dat was zo de stijl in die tijd Maar eens op een dag kwam hij zonder die hond En onder de kar kroop een meid
Die meid bleek warempel z'n eigenste vrouw Met lappen om iedere knie Haar hoofd was bezweet en haar handen zo grauw Zo trok ze de kar langs de Schie
refr.: Ja, de bakker was blij met z'n vrouw Hillegond Zo rond en zo blond en zo handig als hond
De veldwachter werd van ontsteltenis rood "Zeg, bakker, hoe heb ik het nou!" De bakker verklaarde: "M'n trekhond is dood Dus wordt het de taak van m'n vrouw"
De man van de wet zei, nog altijd verstoord "Dan koop je een andere hond" Maar daar had de bakker de centen niet voor Maar wel had hij zijn Hillegond
refr.
De veldwachter boog zich nu diep naar benee Waar zij in het tuig hing als hond Ze zuchtte: "Het moet maar, al valt het niet mee Per slot ben ik flink en gezond"
De bakker zei trots: "Nou, hoe vind je me dat Is dat niet een liefdevol woord" Hij gaf haar goedmoedig een schop voor d'r gat En zij trok de kar maar weer voort