In een visioen van storm omringd door eenzaamheid zag ik Golgotha waar 't kruis de hemel tartte. En God verhief zich in zijn majesteit en aan zijn voeten lag zijn moeder vol van smarten.
Toen sprak hij: vrouw, het is genoeg geweest, daar kunt u verder ook niks aan veranderen. En in uw handen, Heer, beveel ik mijnen geest. Ween niet om mij, mevrouw, maar om uzelf en de anderen.
Toen zag ik ver van daar een jong soldaat op wacht, een kind nog haast, wanhopig en verlaten. Ver van zijn moeder tot hij in de koude nacht haar stem die zacht zijn naam riep, dacht te horen.
In een gezicht verscheen zijn moeder daar aan hem, zo stralend, heel dicht bij, maar toch van verre. Hij kon niet spreken en de wind verwoei zijn stem. Ze zag er jonger uit en droeg een krans van sterren
Zij streelde zacht zijn jonge nek en blonde haar, bood hem haar borsten en nam hem in haar armen, en toen pas wist hij wie zij was, herkende haar die hem in duisternis en dood daar kwam verwarmen.
Het was zo lief, zoals hij bij haar lag, zij de glorierijke, onbevlekt ontvangen, totdat het gloren van de ongeboren dag een zachte blos gaf aan zijn bleke dode wangen.