Zij werd geboren in de Leliedwarsstraat Men vindt haar wieg in de Jordaan Alwaar zij jong reeds met haar kar staat En alle mannen zien haar aan
Op zekere dag is plots een sheik gekomen Hij sprak: "Mijn kind, ga met mij mee Jij bent de mooiste uit mijn dromen Hier heb je vast een duur collier"
refr.: Maar hoe mooi ook de vreemde, hoe wijd ook het strand De mens kan er toch niet van houden Het heimwee blijft branden, de roep van het land Waar men eenmaal het daglicht aanschouwde
Eerst was zij d'allermooiste uit de harem En elke wens werd ras vervuld Tot zij verstoten werd, en daarom Gekweld door wroeging en door schuld
De sheik kwam haar met geen bezoek vereren Hij koos een and're favoriet Wat had zij nou aan mooie kleren Haar fijne sheik, die kreeg zij niet...
refr.
Men joeg haar weg, zij zwierf door de bossen Zij stond met een been reeds in 't graf Een schipper kwam haar toen verlossen Van ondergang en bedelstaf
Hij nam haar mee, zij voeren uit de haven Waar zij eens kwam, tien jaar geleen Zij dacht: 'Ik was hier haast begraven' En zachtjes zong zij voor zich heen: