Er leefde een reus in een oud paviljoen Die te lui was om zich te bewegen Hij had een klein vrouwtje, dat alles moest doen Dat z'n stoep en z'n vloeren moest vegen
En als ze wou vluchten in 't bos Dan sloeg hij er stevig op los En als ze wou vluchten in 't bos Dan sloeg hij er stevig op los
Maar 't schrandere wijfje bedacht toen een list En gebruikte een gruwelijk wapen Een vijl nam zij uit de gereedschappenkist Terwijl hij als een os lag te slapen
Ze pakte de reus bij z'n been En vijlde een stuk van z'n teen Ze pakte de reus bij z'n been En vijlde een stuk van z'n teen
De volgende dag deed zij zuchtend haar taak Maar des nachts moest de reus er voor boeten Want zodra hij weer sliep, ging zij door met haar wraak En begon aan de rest van zijn voeten
Zo vijlde zij, naar later bleek Wel drie centimeter per week Zo vijlde zij, naar later bleek Wel drie centimeter per week
Dit was het begin van een vrees'lijke straf Want de reus werd hoe langer hoe kleiner En elke nacht vijlde zij weer iets d'r af Tot zij eindelijk juichte: "We zijn er"
Hier had zij vijf jaar aan gewerkt En de reus had er niks van gemerkt Hier had zij vijf jaar aan gewerkt En de reus had er niks van gemerkt
"Word nu eens wakker!", riep zij, en verschrikt Sprong de reus overeind uit zijn dromen "Ziezo", sprak ze, "nu ben je kleiner dan ik Waag het nog eens om aan me te komen!"
Ze pakte de reus in zijn kraag En gaf hem een reuze pak slaag Ze pakte de reus in zijn kraag En gaf hem een reuze pak slaag
Nu leeft er een dwerg in een oud paviljoen Die de stoep en de vloeren moet dweilen Zijn vrouw heeft de hele dag niets meer te doen Dan geregeld haar man bij te vijlen
Dus, hoe groot een man ook mag zijn Zijn vrouw krijgt hem altijd wel klein Dus, hoe groot een man ook mag zijn Zijn vrouw krijgt hem altijd wel klein