Het vriest min tien op een zaterdagnacht Ik had haar zo graag naar huis toe gebracht Maar ze zegt 'Ik krijg een lift' en ik stap op mijn fiets En ik denk verbitterd 'Zonder auto ben je niets' Ik denk verbitterd 'Zonder auto ben je niets'
Ze zegt 'Tot ziens' en rukt zich van mijn arm Ze loopt naar hem, zijn motor staat al warm Terwijl ze op de bank, van een foto tooit Denk ik verbitterd 'Zonder auto lukt het nooit' Denk ik verbitterd 'Zonder auto lukt het nooit'
Hij heeft het roestgat met stikkers overplakt En op zijn zetel een heus schapenvel Het maakt me woest dat hij haar daarstraks op pakt Want ik ken dat type wel, rijdt altijd even snel, snel, snel
Ze scheuren weg, 't is wintertype B Zijn ouwe kar wordt plotseling een slee En eindigt in een gracht op haar zij Terwijl ik vrolijk glimlach, fiets ik hen gewoon voorbij Ze roept nog even 'Wacht', maar ik denk 'Niet met die van mij' Hij hult zicht in zijn schapenvacht, want hij heeft geen dekens bij
Terwijl ik vrolijk glimlach, fiets ik hen gewoon voorbij Ze roept nog even 'Wacht', maar ik denk 'Niet met die van mij' Hij hult zicht in zijn schapenvacht, want hij heeft geen dekens bij Dit werd geen slippertje, welnee, 't werd een hele slippartij Haar hartje klopte tien keer sneller dan het deed voor mij Hij is misschien wel zwaargewond, de gedachte maakt mij blij Terwijl ik vrolijk glimlach, fiets ik hen gewoon voorbij Ze roept nog even 'Wacht', maar ik denk 'Niet met die van mij' Hij hult zicht in zijn schapenvacht, want hij heeft geen dekens bij