Het beste van de wijne dat is er voor mijne mond. Al lag ik ziek te bedde, dan werd ik weer gezond. Al lag ik ziek te bedde, gekweld door menig venijn, de wijn geneest de pijne, o wijn, weest wellekom, wijn! Men mag de wijn wel loven, zij is er het prijzen waard. En ook de schone vrouwen, die zijn er naar onzen aard. Ik heb er nog meer te doen dan enkel dit glaasje klein, daarom wil ik ze roemen, o wijn, weest wellekom, wijn! De wijn die komt van verre, zo menig mijl gereden. Op wagens en op karren tot hier al binnen de steden. Zij komt er uit het land van Keulen al over de Rijn. Getond in volle vaten, o wijn, weest wellekom, wijn! En is ze rood en helder, dan is zij ons goed gezind. En streelt ze onze tongen, dan is zij ongekend. O als de mensen drinken met vrienden al bijeen, uit glazen die daar klinken, o wijn, weest wellekom, wijn1 Ach vrienden hebt geen zorgen al hebben wij nu geen geld, de waard zal ons wel borgen, zo heeft hij mij verteld. Wij zullen hem laten schenken en vrolijk zullen wij zijn. Komt laat ons vanavond blijven, o wijn, weest wellekom, wijn!