Want niet lang daarna leerde ik Kiki kennen. En Kiki is eigenlijk tot nu toe in mijn leven dan de enige vrouw geweest waar ik echt van gehouden heb met mijn hele hart. En niet omdat ze mooi was of zo. Want ja... Ja Kiki was niet mooi. Nee dat was gewoon zo. Ze was dik, ze was erg dik. De vellen van haar buik hingen als een soort plooien tot op haar knieën. Maar dat zag ik niet, ik zag dat niet want ik hield van haar. Ik hield van haar gewoon zoals ze was. En niet om de dingen die ze zei, want ja eerlijk gezegd het meeste... Nou wat ik wel altijd goed kon verstaan was als ze mijn naam zei: “Hons”. We hadden het zo leuk samen, Kiki en ik, en we hielden zoveel van elkaar. En dan verveelden we ons dan gingen we allemaal hele rare spellen doen, bijvoorbeeld ‘Zoek de mossel’. Dan verstopte zij zo tussen die huidplooien een mossel en dan moest ik zo met een duikbril en een snorkel die mossel gaan zoeken. Ja dat was spannend, alleen het nadeel daarvan was, dat ja, niet iedere mossel werd gevonden. En dan ging ze een beetje naar vis ruiken op een gegeven moment. En dat was opzich niet zo erg, maar dat trok ongediertes aan. En op een gegeven moment was haar gezicht bedenkt met zo’n dikke laag insecten. Maar dat was dan het mooie van Kiki, die klaagde niet. Nee. Die zette gewoon een keer per dag haar mond open, zodat die beestjes naar binnen konden lopen en dan: hmm hmm hmm... En meer had Kiki niet nodig.
Maar ikke wel. Ik hield zoveel van haar. Echt waar. Ik wilde alleen maar bij haar zijn. Zo dicht mogelijk bij haar zijn. Het liefst eigenlijk in haar verdwijnen. In haar. Zoals een man in een vrouw wil. En ja... we deden ook wel aan sex, dan met zijn tweeën, maar ja, dat was door onze fysieke verhouding wel zo problematisch. Ik was te dun voor haar of zij te dik voor mij, dat was niemands schuld of zo. Maar ik probeerde van alles. En op een gegeven moment had ik haar zo op zo’n laag tafeltje gelegd. Met haar benen uit elkaar en dan: ‘TSMP TSMP TSMP’. Maar ja... dat was zo, zo onpersoonlijk. Die cowboylaarsen heb ik weg kunnen gooien daarna. Dus ik moest echt iets anders verzinnen daarvoor.
En toen op een nacht had ik een idee. En ik nam haar mee naar een ouwe verlaten sporthal. En toen heb ik haar zo met haar armen door de ringen gehaald en haar langzaam opgetakeld. En toen ben ik er onder gaan staan en heb haar zo heel langzaam helemaal over me heen laten zakken.
En ik kwam terecht in de wereld die Kiki heette. En ik heb daar gedwaald en gezocht, want ik was opzoek naar haar rots van genot, maar het was daar zo wijd en uitgestrekt dat kon ik in mijn eentje niet. Dus ik liet al mijn vrienden overkomen en toen zijn we met een camper het hele gebied af gaan kammen. En we hebben gezocht. Dagen lang, weken lang, maar Maar niks gevonden. En ja toen werden mensen ongeduldig en slordig en we vergaten kampvuurtjes regelmatig uit te maken. En uiteindelijk restte ons niks anders dan maar weer met onverrichte zaken naar huis te keren.
En toen voelde ik eigenlijk voor het eerst dat Kiki teleurgesteld was in mij. En ze zei niks of zo, maar dat voelde ik. En een paar dagen later werd ik wakker en toen voelde ik zo naast mee een lege plek. En ik loop het hele huis door en ik riep: ‘Kiki, Kiki’, maar geen antwoord en ik heb de hele dag gewacht. En de nacht daarna en de dag daarna, maar toen er na een week nog steeds geen spoor van Kiki was begon ik me heel erg zorgen te maken. En ‘s nachts ging ik dan voor het raam staan en riep ik haar naam.
Kiki. Kiki. Kiki. Hee...
En dan was het soms net of ik heel ergens in de verte een stem hoorde.
Hons. Hons. Hons ik ben boven. Hons. Hons eten.
Maar het was geen stem, maar het was de wind. En de wind ging van sssssssshhhhhhhhhhssssssshhhhhhhhhhh.
En helemaal niet van ‘Hons, Hons’.
En zo drong het langzaam en zeker tot mij door dat Kiki nooit meer terug zou komen.