de heer Vandevondel uit Gent had een hond het beestje was vriendelijk, braaf en gezond het kwispelde vrolijk, het sprong in het rond en het leek wel alsof het zijn baasje verstond
het hondje groef dikwijls een hol in de grond waarin het bij regen of vriesweer verzwond ik denk dat er geen leuker hondje bestond dan de heer Vandevondel zijn hond
'k weet zeker dat ook Vandevondel dat vond want hij kuste zijn hond zeer vaak op de mond waardoor tussen beiden een liefde onstond op vriendschap, respect en vertrouwen gegrond
mevrouw Vandevondel was jong, mooi en blond verstandig, charmant, wel geschapen en prompt de band tussen haar echtgenoot en die hond beschouwde ze als een persoonlijk affront
dus bond ze de hond aan een stoel en verbond zijn staart met een snoer waar een spanning op stond van achttien ampère, dat was niet gezond het hondje werd levensgevaarlijk verwond
de heer vandevondel kwam thuis en terstond rook hij geroosterde hond en dus lont en begreep hij de toedracht, de knikker, de stront en razend van woede ging hij door't plafond
hij greep naar een hamer van vier a vijf pond en riep naar zijn vrouw nu sla ik je bont of geef me een alternatief voor mijn hond dan vergeef ik je dat je mijn lieveling schond
zijn vrouw nam de woorden woef waf in de mond en kwispelde huilend de woonkamer rond waardoor Vandevondel zijn kalmte hervond en haar met een glimlach een halsband aanbond