Het is stormnacht op Terschelling De zee rolt brullend langs het strand En de bevolking mompelt angstig: "Hoe zou het zijn op Ameland?" Men houdt de deuren stijf gesloten En bidt in stilte tot de Heer Men slaat de bijbels langzaam open En leest van Jezus op het meer Een man slechts loopt in de noordooster Met een zuidwester op zijn hoofd Het is de oude, grijze jutter Die nergens in of aan gelooft En speurend staart hij naar de golven Daar spoelt de zee reeds wrakhout aan Op de verraderlijke gronden Daar is weer een schip vergaan
refr.: Weer een plank en nog een plank En nog een plank met een dwarsplankje Weer een lat en nog een lat En weer een lat met een dwarslatje
Hij jut al vele jaren Hij is geboren in Jutfaas Hij kreeg, toen hij pas amper zes was Een oliejas van Sinterklaas Hij jut al vele lange jaren Zijn vader heeft hem opgejut En jaagt de wind over Terschelling Verlaat hij opgewekt zijn hut Hij weet: de schepen zien geen bakens En dwalen stuurloos door de nacht Dan eet hij snel een juttepeertje Hij haalt zijn schouders op en lacht
refr.
Met op zijn rug de zak met wrakhout Zo loopt de jutter langs het strand Zijn lijf doet pijn, zijn ogen branden Zijn laarzen zakken in het zand Daar glinstert weer iets in de branding Hij wacht niet en hij loopt in zee Hij struikelt, niemand hoort zijn noodkreet De springvloed sleurt de jutter mee De golven heffen hem ten hemel Tegen de duinen kwakt hij neer Juist met zijn schedel op een bunker: De arme jutter is niet meer
De dag daarna weet heel Terschelling: Er wordt een oude man vermist Men vindt het lijk, de klokken luiden De timmerman werkt aan een kist