Wat je niet ziet Dat kan je toch ruiken Want een mens heb niet voor niks zo'n grote neus En als je die niet Goed weet te gebruiken Ben je, onder ons gezegd, een kneus Als je denkt: "Wat ken dat wezen?" Steek je snufferd in de wind En dan maar snuiven, snuiven, snuiven Tot je het antwoord vindt Want wat je niet ziet Dat kan je toch ruiken Wat schaft de pot vandaag Wat hebben we hier voor drank En je ruikt de erotiek De vrije natuur en de fabriek En bij een mens, of-t-ie een kleurling is of blank Wat je niet ziet Dat kan je ruiken aan de stank
Annechien en Arie Miezelmoe, al jarenlang getrouwd Kregen ongenoegen over 't middageten Arie vond de warme hap van Annechien gewoon te slap Nou, dat heeft die arme Miezelmoe geweten Hij moest met Annechien uit eten gaan bij de Chinees Maar hij begon te kokhalzen bij 't eerste happie vlees Hij riep: "'t Is kittekat" Zij vroeg: "Hoe weet je dat?" En toen hij weer: "Wat je niet ziet, dat kan je"
Iwan Slabberdewatzky was van z'n beroep een astronaut Die een keer van 't Kremlin naar de maan moest reizen Maar hij raakte onderweg een beetje in de lappemand Zodat z'n ruimteschip al ging kapseizen De loenik daalde in een onbekend stuk water neer En Iwan riep: "Dit is d'Amerikaanse invloedssfeer Ik ruik al waar we zijn Zo stinkt alleen de Rijn! Wat je niet ziet, dat"
Janus Arkenbout, die woonde met z'n vrouw in Europoort En de vuile lucht, die sloeg hem op z'n ogen Na een borrel is hij onbekwaam eens in z'n flatgebouw Bij z'n buurman-vrijgezel in bed getogen Na tien minuten vrijen merkte Janus het abuis En zei: "Ik ben verkeerd! M'n vrouw ligt in het volgend huis Dat komt: Ik ziet zo slecht!" Maar buurman riep terecht: Wat je niet ziet"