zij lee neffe mij, en ik kijk naar heur gezicht ze doet alsof ze slaapt, heur ogen die zijn dicht en ik denk da’s nu de vrouw waarvoor ‘k mijn leven had veranderd die’k justekes ietske beter vond en schoonder dan al d’ander die vrouw waarvoor ‘k probleemloos al mijn vrijheid had gelaten mijn losbandig leven, het uitgaan met mijn maten
zij lee neffe mij, en ik blijf naar heur staren ‘k probeer heur zoals nu in mijn herinnering te bewaren voor morgen als ik weg zal zijn en ver van hier vandaan gebroken en toch blij da’k er vandaan zijn kunnen gaan want niks blijft eeuwig duren, dat is ook nu gebleken nen ouwe vos wordt oud, maar verliest toch nooit zijn streken
zij lee neffe mij, ze doet heur ogen open en zo zijn wij maar terug mekanders armen ingekropen misschien nen andre keer dan, misschien binnen een paar weken misschien binnen een paar jaar da’k het ni meer zal kunnen faken zo bedriegen wij ons eigen, zo bedriegen wij mekaar en zo blijven wij bijeen, zo weurre w’ honderd jaar