Toen ik zes werd, kreeg ik allerlei cadeaus Een spaarpot van mijn oom voor al mijn centen Die dingen vond ik toen al waardeloos Maar tante gaf een sprookjesboek met prenten Het mooist van alles en na veel geblader Zag ik een draak met ridders in gevecht En op een zondag vroeg ik aan mijn vader - Papa? Draken? Bestaan die echt
En mijn vader liet niet eens zijn krantje zakken Om te zeggen dat die zeker wel bestonden En nog steeds de onvoorzichtigen verslonden Die probeerden om de schatten af te pakken Die die draken altijd in hun grot bewaken Gouden munten, diamanten en juwelen Die verbeten drakenvechters wilden stelen Maar de scherpe klauwen en de sterke kaken En de vuurstraal overleefde er niet een Maar dat zei mijn vader niet. Hij zei slechts: Neen
Er kwamen geen verzinsels aan te pas Hij maakte het niet mooier dan het was
"En trollen papa? Wat zijn trollen?" Hij bleef rustig in zijn krantje zitten lezen En vertelde niet hoe zo'n kwaadaardig wezen Het zo lollig vindt, met kinderen te sollen Die hij zomaar wegrooft bij gewone lieden En dan in zijn hol gaat treiteren en plagen En bespugen, martelen en angst aanjagen Met zijn lodderoogjes, die geniepig spieden Daarna vreet hij ze pas op en boert voldaan Maar mijn vader zei: Die hebben nooit bestaan
Er kwamen geen verzinsels aan te pas Hij maakte het niet mooier dan het was
En toen ik in mijn sprookjesboek het plaatje van een engel vond Toen hoorde ik mijn vader zeggen: Dacht je dat dat niet bestond Nou, kijk dan heel goed om je heen Want hier in huis, daar is er een Die als geen ander van je houdt En van je broertjes allebei En van je zusje en van mij Dus, wees maar blij Dat papa met de liefste engel van de wereld is getrouwd
Maar zoiets heeft mijn vader nooit gezegd Hij heeft niet eens zijn krantje weggelegd