Er waren eens twee kinderen, die hielden van elkaar Ze speelden heel de lange dag, 't was een gelukkig paar Ze woonden in een grote tuin vol kleuren en vol groen Daar liepen ze de vlinders na en hoefden niets te doen
Ze kregen spel en zang en dans en bloemen en muziek Maar een ding was verboden fruit:de appels der kritiek. Zolang ze daar niet aankwamen ,was alles rust en vreugd Maar als ze daar van plukten, dan verloren ze hun jeugd
Toen sloop op zekere dag een slang heel zacht het hoekje om En zei: "toe, pluk die appels toch, want anders blijf je dom" Ze plukten en sinds dat moment verveelden ze zich suf Ze vonden alles grauw en saai en alles even duf
Ze maakten ruzie, niets was goed en niets kon ooit goed zijn Geen vrucht die hun nog smaken kon, behalve naar azijn Toen kwam de grote directeur en keek over de rand En wees ze toen voor goed de deur van 't gouden sprookjesland
Zo werden ze de werkelijkheid van 't leven ingegooid Ze werden wel volwassen, maar tevreden zijn ze nooit