Er was er eens een vogel Die leefde-n-op een eiland Vlakbij Afrika Daar was eten volop Alle dagen lekker weer Die vogel heette 'dodo' Dodo was zijn naam
Hij hoefde nooit te vliegen Al het voedsel dat-ie wou Viel patsboem voor hem neer Hij kon haast liggen schranzen Dan kroop-ie slomig naar een vrucht At die op En voldaan sliep-ie in
Dodo, domme domme domme domme dodo Dodo, domme domme domme domme dodo Lui en dik en langzaam bovendien
Op een dag in de lente Kwam er eens een boot aan Na een lange reis De matrozen aan boord Hadden reuze honger Toen zagen ze de dodo Dodo's overal
Je kon ze zomaar pakken Dat was heel gemakkelijk Een fluitje van een cent Ze namen hem te grazen Dat liet die dikke dommerd toe Ze grilden hem bruin En aten hem toen op
Dodo, domme domme domme domme dodo Dodo, domme domme domme domme dodo Lui en dik en langzaam bovendien
Op het laatst was er nog maar één dodo De anderen waren in de pan beland Hij trok zich zielig terug in het grote bos En ging daar zitten mokken Mokke mokke mokke mokke En ging daar zitten simmen Simme simme simme simme Maar 't hielp dus geen sikkepit
Dodo, domme domme domme domme dodo Dodo, domme domme domme domme dodo Lui en dik en langzaam bovendien
Dodo, domme domme domme domme dodo Dodo, domme domme domme domme dodo Lui en dik en langzaam bovendien