Speer
wat duren uren lang, als je eenzaam en alleen,
door het leven heenzeilt,
als een schip, op de drift, nergens heen
nergens ben ik thuis,
nergens wacht er mij een bron,
een bron die me kan laven,
die het vuur blust van de pijn
die ooit begon als een splinter in m’n ziel,
die al m’n hoop heeft omgebracht,
zoals een bijl met botte slagen een wig drijft in je hart
maar een man is pas een man,
als z’n vuisten zijn gebald,
als hij klaar is om te beuken,
te beuken op de muur die hem omwalt...
dus een boodschap in een fles,
een strohalm in de wind,
een teken voor die ware...
waar ter wereld zij zich ook bevindt...
ach kom toch naar me toe,
toe haast je hier bij mij,
we gaan samen voor het leven,
voor eeuwig ik en jij...
wat duren uren lang,
als je wacht en keer op keer,
hoopt dat ze zal komen,
maar wanneer,
da’s de vraag,
wanneer...
mijn god, dit kan niet zijn,
m’n bede werd verhoord,
is daar het wezen van m’n dromen,
de vrouw die mij bekoort...
ze staat achter de deur,
ik dank de hemel die haar zond,
dus als een halfgod doe ik open,
ik laat de tranen lopen,
en kus haar op de mond
de melkboer heeft een snor,
is verbazend zwaar gespierd,
z’n ogen bloeddoorlopen,
een dikke ader die z’n stierennek ontsiert
om en bij 2 meter hoog,
onvoorstelbaar zwaar behaard,
maar het echte slechte nieuws is...
hij is helaas anders geaard...
hij grijpt me bij de keel,
dwingt me op de knieën neer,
hij wil duidelijk tijd besparen,
wil de klus onmiddellijk klaren en rijgt me aan z’n speer
een kleine tegenslag,
even uit de bocht,
maar ook al heeft de beer geschoten,
m’n vel is in geen geval verkocht...
want een man is pas een man,
als z’n vuisten zijn gebald,
als hij zich laat neuken... euh...
als hij klaar is om te beuken,
beuken op de muur die hem omwalt...
want de liefde kent z’n prijs,
men moet lijden da’s normaal,
dus laat het lot maar sneren,
men moet blij zijn om te mogen leren,
niets kan mij immers deren,
hier staat een man van staal...
de spanning hoopt zich op,
van m’n tenen tot m’n haar,
maar geen ezel stoot zich 2 keer,
dus behoedzaam doch schalks zeg ik 'wie daar?'
het blijft ijzingwekkend stil,
angstzweet maakt m’n handen klam,
maar wie schetst er mijn verbazing,
op de deurmat verschijnt een telegram...
klopt daar de liefde aan de poort?
de ontroering grijpt me aan,
in haar handschrift staat geschreven: vanavond half zeven, restaurant 'het stille leven',
bij de gloed van volle maan...
’t is helaas wat zwaar bewolkt,
maar waarschijnlijk volle maan,
in restaurant 'het stille leven'
is m’n faam me duidelijk voorgegaan,
in m’n smoking schrijd ik rond,
ik vang de blik van elke vrouw,
tot mijn oog valt op 2 lippen,
en die lippen, die lippen 'ik hou van jou'...
indrukwekkend zit ze daar,
ze is mooi m’n blonde zwaan,
ze is de liefde van m’n leven,
ze zal mijn eenzaamheid verslaan
tête-à-tête bij candlelight, bij candlelight,
wat handjesvrijerij,
van pure liefde ga ik zweten,
of staat de candle misschien iets te dichtbij...
fluks schuif ik hem vooruit,
en onmiddellijk daalt de temperatuur,
maar alsof de duivel er mee gemoeid is,
vatten plotsklaps haar blonde haren vuur...
ik blus de vlammen met de wijn,
een scherpe brandlucht die ik ruik,
ze rukt bij god haar haar uit,
of nee.. het is een pruik...
ze grijpt me bij de keel,
dwingt me op de knieën neer,
de smeerlap had z’n snor geschoren,
en rijgt me aan zijn speer
het einde van dit lied hebben wij nog niet