D'r was 'ns een kraai, die praten kon Hij zat in een zilveren kooi Hij zei: "Ziezo" en hij zei: "Pardon" En: "Erretesoep" en: "Nachtjapon" Wat praatte die kraai toch mooi Wat praatte die kraai toch mooi
Hij trok met zijn baas door de ganse stad Die baas was een man met een baard De kraai zei: "Fiets" en hij zei: "Dag schat" De mensen riepen: "Wat enig is dat" "Die kraai is een dubbeltje waard" "Die kraai is een dubbeltje waard"
Dat hoorde de Graaf van Hoitierelier Hij was een nieuwsgierig man Hij sprak: "Parbleu, een keuvelend dier?" "Ik wens deze kraai ogenblikkelijk hier Ik wil wel eens zien wat hij kan Ik wil wel eens zien wat hij kan"
Daar kwam dus de kraai met kooi en al "Zo zo", zei de Graaf, "A-ha! "Wat mij betreft, steek nu maar van wal Ik ben zo benieuwd, wat 'ie zeggen zal!" Maar de kraai zei geen boe en geen ba De kraai zei geen boe en geen ba
Hij keek naar de Graaf op z'n dooie gemak Hij keek er het moois van af Toen deed hij zijn snavel open en sprak Alleen maar de woorden: "Kale kak" En toen zweeg hij weer als 't graf En toen zweeg hij weer als 't graf
Dat was niet zo mooi, dat was niet zo mooi Voor de baas, de man met de baard Hij wachtte maar niet op z'n dubbeltje fooi, hij Vluchtte maar gauw met de kraai in z'n kooi En de Graaf was totaal van de kaart En de Graaf was totaal van de kaart