Jij hebt een huis, Anna, en vier kinderen Een man die 's morgens vroeg het land op gaat Om twaalf uur voor het middageten En daarna weer om vijf uur of iets later thuiskomt Het huis is dan vol schemerlicht De kinderen zijn druk Nog even Tot een uur of zeven Dan liggen ze er in De kleinsten in de bedstee bij elkaar De oudsten naast elkaar op zolder Met een schot er tussen Waarop ze vreemde seinen tikken Alleen maar duid'lijk voor elkaar
Jouw oudste is nu zeven jaar Je zult hem net als mij te veel verwennen En later zal hij net als ik de woorden kennen Die jij fluistert in de zwarte nacht Ze waren zacht, die woorden Ik hoor ze nog altijd En soms troost ik er anderen mee, zoals mezelf
Ik ben nog steeds op reis, Anna Als door een treinraam langs me heen en van me af gegleden Zijn de mensen Zijn de dorpen Zijn de steden Telkens weer een ander leven Ik ben nog steeds op reis
Maar mijn angsten maken me niet meer zo bang En mijn dromen, die bekijk ik op een afstand Mijn liefde werd wat vragender Mijn tederheid uitdagender Veel wijzer werd ik niet, Anna Maar mijn geluk en mijn verdriet zijn iets dichter bij de plek waar ze horen
Jij hebt gedacht over je sinterklaascadeaus Wie je dit jaar met kerstmis nog moest schrijven Op zulke dagen weet ik nooit waar ik moet blijven Op zulke dagen weet ik nooit waar ik moet blijven Ze overvallen me als een herinnering Mijn feestdagen vallen op andere dagen, Anna Dat was mijn eigen keus Maar ze zijn me aangedragen door een paar mensen Die dan misschien wel niet van God of gebod wisten Maar van andere dingen evenveel als jij Ik vier ze net als jij Je kerst Je oudejaar Ook verjaardagen onthou ik niet Maar elk seizoen brengt wel een weerzien of herinnering En elke dag Of ik het wil of niet Wel een verjaardag van mezelf De kruisiging van Christus vergeet ik vaak op Goeie Vrijdag Maar ik herdenk hem Ook al noodgedwongen Vaker in het jaar Bij elk verdriet Bij elke pijn van iemand die onschuldig is Gaat er een spijker in twee open handen
En ben ik uitgepraat En over de wederopstanding denk ik nooit na Niet uit principe Maar ik vind het niet mijn zaak Te denken over wat of hoe na nu Ik vind alleen vandaag mijn taak Die ik wel aardig goed volbracht heb Als ik straks rustig in kan slapen, ook al zou ik van z'n levensdagen niet meer wakker worden
En alleen zijn kan ik nu iets beter aan Mijn vrijheid kan ik ook gebonden vinden De onrust onontkoombaar Maar ik vind hem wel aanvaardbaar nu Veel wijzer werd ik niet, Anna Maar mijn geluk en mijn verdriet zijn iets dichter bij de plek waar ze horen
Je schrijft me dat de tijd zo vlug voorbijgaat Dat je me nu al jaren niet meer zag Je keert de goudrenetten op de zolder En vraagt je af Wie er bij me is om over me te waken als ik niet kan slapen Je legt je handen om het kleine hoofd uit je herinnering en telt de jaren Maar ik ben al in de dertig, Anna Het is lang geleden dat anderen voor me deden wat ik nu zelf moest doen Soms kijk ik uit het een of ander raam en noem je naam Je hoort me niet Je keert de goudrenetten op de zolder Je stopt je kinderen in bed
Je bakt het brood Verwacht de winter Breit warme truien voor de kind'ren En als het eerste vliesje ijs onder je voeten kraakt Weet je dat er weer een jaar bijna voorbij is Ook de najaarsstormen kun jij heel goed aan Ik roep altijd je naam als het stormt, Anna Maar dan heb jij geen tijd En ik weet waarom Dan sluit jij luiken en zet emmers waar het lekt En als het stil geworden is Dan pas zoek je mij Maar dan ben ik al weg, Anna Ik kan niet wachten tot de storm voorbij is Daar heb ik geen geduld voor Maar jij Met eindeloos geduld Jij keert de goudrenetten op de zolder Je laat seizoenen komen met de tijd Je legt je neer bij wind en weer Dat leer ik altijd weer van je Maar toch, Anna Een enkele keer Heb ik een storm bedwongen Een onweer stil gelegd Heeft een leeuwerik gezongen Omdat ik dat had gezegd Dat moet je me geloven, Anna Ja Want, weet je nog Toen ik uit dat hoge raam sprong Gevlogen heb je toch, zei je, toen je pleisters op m'n knieen deed
Maar de pijn die hoort nu iets meer bij 't geluk En als m'n knieen stuk zijn weet ik toch Dat er iets anders is gewonnen Zo ben ik altijd weer begonnen Veel wijzer werd ik niet, Anna Maar mijn geluk en mijn verdriet zijn iets dichter bij de plek waar ze horen
Je vraagt me in je brief wanneer ik weer zal komen Terwijl jij heel goed weet dat ik niet komen zal Wie heeft voor ons beslissingen genomen Ik hoef het jou niet te vertellen Jij weet; wie komen moet zal altijd komen En wie niet komt Die moet er ook niet zijn In mei en juni gaan de kersen van de bomen En in oktober zijn er druiven voor de wijn
Ik ben het meest in steden, Anna Om daar te zoeken naar wat gras of naar een pereboom Het zal wel nooit verand'ren, Anna Jij hebt een plek die jou gekozen heeft om op te leven En ik Ik ben nooit ergens gebleven Zo gauw iets een gegeven is Is daar een nieuwe weg die ik moet gaan Een nieuwe richting die ik in moet slaan Altijd met de muziek voorop achter de liefde aan Want sommigen die ik ontmoet Die zie ik eigenlijk terug Ik ken ze al zo'n honderd jaar Ze roepen me Ik volg hun rug die zich weer strekt Omdat er iets toch niet verloren is Ik volg de echo van hun stem Die ik herken als mijn eigen stilte Ik grijp en voel een hand die nieuw is Maar die ik toch ken En zal Anna pas dan gelukkig zijn Als ik er niet meer ben Als ik verdwijn Op weg ben om weg te zijn Van mezelf Maar in een ander