De koe is bezig met kalven Al uren staat ze verdwaasd voor zich uit te staren. Alsof het haar niet aangaat Onder haar staart hangt de gebroken vruchtblaas glibberig een eindje naar buiten. Af en toe schokken de zware uiers. Gelaten ondergaat ze het Het is haar derde kalf. Ze graast niet. Ineens schokt haar hele lijf. Ze laat een klagelijk geluid horen. Twee kleine hoeven worden zichtbaar. De boer bindt er een touw omheen. Het touw is vastgemaakt aan een eind touw dat hij overdwars beetpakt. Voorzichtig begint hij te trekken. Zachtjes, harder, even niet Hij voelt aan het meegeven van de koe wat hij kan doen Ze beeft De boer weet dat hij nu kan trekken met al zijn kracht Daar is de kop: klein, nat, de ogen nog dicht Het kalf blijft een poosje aan de navelstreng in de wei liggen, dan wordt het van de moeder losgesneden. Moe, geduldig en eeuwenoud likt ze het schoon De boer gaat naar binnen en drinkt een borrel omdat het een kalf is. Op een stier wordt niet gedronken Even later graast de koe. Het kalfje staat onzeker op zijn hoge poten Het begint te wennen aan het licht en zoekt de uiers Af en toe valt het op de knieen, maar met een ongewoon doorzettingsvermogen richt het zich weer op Het vindt een soort spreidstand uit, waarmee het zich schrap zet op deze aarde