Hij werd geboren in een alternatief gezinnetje. Papa, mama en nog een alternatief vriendinnetje die samen werkten in een alternatief communetje en ’s avonds speelden op een alternatief klein bühnetje, en stuff verbouwden in een alternatieve plantenbak. Zijn wiegje was dan ook een alternatieve plantenbak. Het was wat rommelig, naïef en ook wel lief. Wat kon ’t hem schelen, hij had geen alternatief.
Macrobiotisch was zijn alternatieve peuterpap. Een crèche bezorgde hem het alternatieve kleuterschap. Hij leerde daar veel van het alternatieve fröbelen, antiautoritair vernielen van alle meubelen… Net als zijn ouders deed hij alternatieve spelletjes, ging met ze mee naar alle alternatieve relletjes tot hij daartegen eindelijk zijn stem verhief: “Voortaan kies ik persoonlijk mijn alternatief.”
En dus trok hij sindsdien aan alternatief colbertje aan. zocht zich een nette alternatieve bankbediendebaan, en had van vroeg tot laat een alternatieve stropdas om, voelde zich lekker in zijn alternatieve burgerdom. Hij trouwde stijlvol in zijn alternatieve huurjacquet. Zijn vrouw was snoezig in haar alternatieve bruidstoilet. Zijn ouders hadden hem verstoten als een dief. Wat kon ’t hem schelen, dit was zijn alternatief.
Maar toen zijn zoon ook weer de alternatieve jaren had was die op zijn beurt weer zijn alternatieve vader zat. Dus ging hij werken in een alternatief communetje en ’s avonds zingen op een alternatief klein bühnetje… En daar zat vader met zijn alternatieve ergernis en schold: “Jouw enig alternatief is de gevangenis.” Van woede stierf hij en zijn allerlaatste grief was dit: “Voor sterven is er geen alternatief!”