Ze lopen nog altijd zij aan zij, ze liggen nog altijd naast elkaar in ’t bed. Ze zijn nog één voor God en wet maar ’t vuur van gisteren is voorbij; Ze lopen nog altijd zij aan zij, ze leven nog altijd voor elkander. Maar d’ een kent elk geheim van d’ ander. Her vuur van gisteren is voorbij.
Ze leven nog altijd met elkander. Zij zorgt voor ’t huis, hij voor ’t gewin. Maar het sprookje van het begin bleek veel slechts schijn en weinig waar. Ze leven nog altijd met elkaar. Ze praten min om meer te tellen. De buren zien hoe goed ze ’t stellen. Ze vormen een gelukkig paar.
Ze lopen nog altijd arm in arm. Ze hebben geld, ze hebben goud. Ze zijn al lang en goed getrouwd maar ergens dieper zijn ze arm. Ze lopen nog altijd arm in arm, maar niet meer om elkaar te voelen. Ze liepen lang al af te koelen en slechts een borrel krijgt ze warm.
Ze leven nog altijd zij aan zij, ze leven nog altijd met elkander. Ze kregen kinderen net als d’ anderen maar ’t vuur van gisteren is voorbij. Ze leven nog altijd met elkander. Na ’t vuur waarin ze elkander namen houdt afgekoeld een band hen samen. Alleen nog samen zijn ze vrij.
Ze lopen nog altijd zij aan zij. Versmolten door het vuur van toen werden ze burgers van fatsoen. Maar ’t vuur van toen is lang voorbij. Zo groeien ze verder, zij aan zij. Ze zien geen uitweg zonder rukken, maar wie dat doet maakt altijd stukken, en wat voorbij is, is voorbij.
Ze lopen nog altijd zij aan zij. Goeie dag mevrouw, goeie dag mijnheer. Het leven kent geen heen en weer, wat voorbij is, is voorbij. Ze lopen nog altijd met elkander. Ze liepen zolang met hun beiden dat hen nog slechts de dood kan scheiden. Maar ’t vuur van gisteren is voorbij