Er was eens een minstreel die Balthazar heette, hij was al wat oud en hij zat zonder werk. De mensen die waren zijn liedjes vergeten, hij zat altijd heel achteraan in de kerk. Daar zocht hij vergeefs naar wat oude gebeden, het orgel dat speelde: un petit refrain. Hij dacht aan dat mooie voorbije verleden, toen hij voor speelde in Romorantain
O, ze heette Mirabella, Mirabella was haar naam, Mirabella Tarantella in het witte vensterraam, Mooie handen om te strelen, mooie ogen om te zien, mooie krullen om te spelen, mooie verre vingers tien. Mirabella Tarrantella, Mirabella bij de bron , Duizend en één nacht vertellen en maar wachten op de zon.
Ze had een kasteel op een rots aan de Loire, En iedere dag zong hij voor haar een lied. Een liedje van dagen, van maanden, van jaren, een liedje van vreugde en soms van verdriet. Maar eens op een dag in de herfst van november, Met regen en sneeuw, met hagel en wind, Toen moest hij weer voort naar dat land van december. Zijn hart was een hart dat te graag herbegon.
O, ze heette Mirabella, Mirabella was haar naam, Mirabella Tarantella in het witte vensterraam, Mooie handen om te strelen, mooie ogen om te zien, mooie krullen om te spelen, mooie verre vingers tien. Mirabella Tarrantella, Mirabella bij de bron , Duizend en één nacht vertellen en maar wachten op de zon.