Mijn eerste rondreis was een falikante mislukking geworden en mijn fietstocht langs de jeugdherbergen was mislukt omdat ik geen vader en moeder wilde zeggen tegen twee mensen die mijn vader en moeder helemaal niet waren. Maar mijn vader wilde een kerel van mij maken en daarom reden we die morgen vroeg op de brommer naar de uitvalsweg naar Utrecht. "Ga hier nou maar staan en hou je duim krachtig omhoog en hou je bordje 'Tokio' de goede kant op." Zelf ging hij achter een oude eikeboom staan. Daar stond ik met mijn gebleekte spijkerpak, m'n plastic opengewerkte sandalen, m'n rugzak met verchroomd draagstel en m'n haarband. Om twaalf uur kwam m'n moeder met de tram en de lunchpakketten. Ze ging ook achter de boom staan. Na twee uur zeiden ze: "We zullen voor je duimen jongen." En vijf minuten later scheurde ze voorbij in een Alfa Romeo, ikzelf moest nog een uur wachten op een kanariegele Daf. De chauffeur begon onmiddelijk over m'n knie te strijken. Ik zeg: "Handjes thuis meneer!" Hij zegt: "Oh, ik dacht dat het de versnelling was." Ik zeg: "We zitten in een Daf, meneer. Die heeft helemaal geen versnelling." Zegt hij: "Oh nee, ik dacht dat het m'n pientere pookje was." Ik zeg: "Nou het was mijn pookje en of het pienter is moeten we nog maar afwachten." Zo gauw als ik kon stapte ik uit en rende terug naar het uitgangspunt. Gelukkig zaten mijn ouders nog achter de eikeboom.
Na drie weken brak de bouwvakvakantie uit en ik werd meegenomen door een gezin in een Opel Record, ik zat op de achterbank tussen vijf kinderen in, die alsmaar zongen: "Hij was een smokkelaar!" En de vrouw vertelde me dat ze wat levensmiddelen hadden meegenomen, omdat alles in Duitsland twee keer zo duur was. Nu begreep ik waarom de uitlaat over het asfalt sleepte. Daar waren we bij de grens. "Haben Sie etwas zum zohlen?" vroeg de beambte bars. "Nur Mundvorrat," zei de bouwvakker, duidelijk ingestudeerd met veel understatement. Een van zijn kinderen kreeg de slappe lach en ik kreeg een rood hoofd. De kofferruimte moest open. Op het eerste gezicht zag hij vier pakken koffie liggen. "Ist das alles?" vroeg hij bits. "Ich glaube es," zei de bouwvakker, hetgeen hij duidelijk niet had ingestudeerd. Hij liep naar voren en vroeg aan zijn vrouw: "Hoeveel pakken koffie hebben we bij ons? Vier of vijf?" "Acht!" antwoordde de vrouw, met weinig gevoel voor understatement. Alles moest eruit en het was een hele hoop, want ik bleef midden in de kring achter met een hoeveelheid levensmiddelen die best in een kleine Vivo-zaak hadden kunnen staan. Ik kreeg het formulier met de schade van 1256 DM en zag nog juist hoe in de verte de Opel Record wegreed en ik werd nagewuifd door de vijf kinderen van de bouwvakker.
Na twee dagen werd ik opgepikt door een mevrouw met een Fiat 500, die hem tot stilstand had gebracht door krachtig over mijn tenen te rijden. "Je kunt meerijden tot Heidelberg," zei ze. Monter stapte ik in, op de achterbank lag een Boxer die ik niet gezien had. Hij mij wel. Vrolijk sprong-ie bij me op schoot en begon m'n brilleglazen schoon te likken. De vrouw probeerde hem naar achteren te praten, maar verloor daarbij zoveel mondvocht dat er best ruitewissers aan de binnenkant hadden mogen zitten. Samen met haar speeksel, het gekwijl van de hond en mijn angstzweet steeds het vochtigheidsgehalte tot ver boven het landelijk gemiddelde. Ze wilde nu de hond met haar hand naar achteren drukken, maar reed daardoor twee meter door de berm, zodat de boxer als een vosbont rond mijn hals werd geslingerd. "Ik geloof dat ik moet overgeven," zei ik. "De kotszakken zitten in het dashboardkastje," antwoordde ze gevat.
Eindelijk bij Heidelberg mocht ik eruit. En daar zag ik haar staan: De zo stoere verpleegster uit Dokkum, rugzak en hangtieten. Ze was na twee dagen al zo verbrand dat de brandweer uit voorzorg de muren van de belendende percelen nat moest houden. Ze was met hoge verwachting van de Italiaanse man op stap gegaan en kwam ook weer in verwachting terug. Het was gebeurd voor ze het in het woordenboek had kunnen opzoeken. We besloten samen met de trein terug te gaan en zo trof ik mijn ouders die middag op het Centraal Station. 's Avonds gingen we in het Okura Hotel nog een hapje eten. "Als je straks je toetje opeet, mag je nog een paar keer met de lift op en neer," zei mijn moeder. En zo werd het dan toch nog een beetje vakantie.