Twee flinke, lieve kinderen en een wonder van een vrouw Een huis midden in 't groen, zoals je 't eigenlijk altijd wou Een betrekking in een kleine stad, ver van het druk geraas Een stel toffe collega's en een voorbeeld van een baas De tafel elke dag gedekt met groenten uit de tuin Met ovenverse verse broden, eentje wit en eentje bruin Op zondag na de middag een fles wijn en krentenkoek En om de twee, drie weken goede vrienden op bezoek
En dan op een avond zit je knus voor de buis En ze tonen de vreselijkste dingen Je ziet de honger in dat doodarme land En je denkt: "God, wat kan het me schelen?" Maar dan zie je plots in de blik van zo'n kind Je eigen zoon naar je kijken Je vrouw en je kinderen in een hels labyrint Tussen stervende mensen en lijken
Hoe durf ik nog te lachen na het zien van zo'n pijn Ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn Ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn
De lucht hangt vol gefladder, alle botten lopen uit Mijn buurman knipt de haag terwijl hij naar de lente fluit De tulpen en narcissen staan te blinken in de zon En ergens in de verte maait al iemand zijn gazon Het daslook staat te pronken tussen ander geurend kruid En zelfs de norse kater trekt een vriendelijke snuit Een merel op de vensterbank komt trippelend voorbij En 'k zing mijn eerste liedje op de glorie van de mei
Maar dan duw je mij de krant in mijn hand En je toont me de vreselijke beelden Ik lees hoe de haat in dat prachtige land Hele dorpen en families verdeelde En ik zie hoe op nog geen dagreis van hier Er geen spraak is van lente of voorjaar Hoe vrouwen en kinderen door kanon of mortier Worden verminkt in de straten van Mostar Hoe durf ik nog te lachen na het zien van zo'n pijn Ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn Ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn
Een mandje in de hand, lopen de kinderen door het gras Terwijl jij hen staat aan te wijzen vanaf het terras Ze zoeken in het tuinhuis en tot in het kippenhok Want je weet maar nooit waar ze haar eitjes legt, die malle klok Het mandje vol konijntjes in gekleurde chocola Zo komen ze gelopen en je telt de buit eens na Ik zie het groot geluk in het bruin en in het blauw En groter nog misschien wel in die ogen van jou
Maar dan komt opeens weer dat boek in je hoofd En je ziet weer de vreselijke beelden Hoe de regen de as en de giftige rook Over akkers en velden verdeelde Je vreest dat in de wereld van morgen, misschien Geen spraak is van lente of voorjaar Hoe voor onze kinderen in tweeduizend-en-tien De aarde verwoest wordt, onleefbaar Hoe durf ik nog te lachen na het zien van zo'n pijn Ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn Ben ik niet beschaamd om gelukkig te zijn
Twee flinke lieve kinderen en een wonder van een vrouw Een huis midden in 't groen, zoals je 't eigenlijk altijd wou Maar elke avond is er ongetwijfeld weer die pijn Beschaamd om te lachen, om gelukkig te zijn