Het hout van mijn schute is oud en vermolmd De klampen gebarsten, de halmstok gekromd De stringen gerafeld, de zeilen verweerd De glorie verdronken, de kansen gekeerd Ik zit op de rogbank en kijk naar de mast Hoe oud hij ook is, hij staat er nog vast Hij draagt met zijn armen het hele gebint En zet zich voorlopig nog schrap tegen wind
Maar ik kan nog niet zonder 't geruis van de zee Al willen mijn leden, mijn lijf niet meer mee Toch kies ik de golven, ik krijg niet genoeg Zolang dat het water nog wijkt voor mijn boeg Wil ik vissen en varen, in wel en in wee Om te vechten, te vrijen met de woedende zee
't Geklots van het water, de ziltige wind Het stampen, het rollen, als de wieg van een kind 't Gehuil en 't gerommel, Neptunus die lacht Onder de donkere koepel van een ijskoude nacht En ik met mijn schute, daar dwars tegenin Op weg naar de morgen, naar een blinkende kim Met gekrijs van de meeuwen, de nabijheid van 't land Als de wal ligt te wachten op een zilveren strand
Echt, ik kan nog niet zonder 't geruis van de zee Al willen mijn leden, mijn lijf niet meer mee Toch kies ik de golven, ik krijg niet genoeg Zolang dat het water nog wijkt voor mijn boeg Wil ik vissen en varen, in wel en in wee Om te vechten, te vrijen met de woedende zee
Ik hoop dat ik ooit op een winterse dag Voor een keer alleen eens het water op mag En nog een keer de kracht van de golven mag zien En het flitsende licht van de bliksem, misschien Ook al zal zonder twijfel dat laatste gevecht In mijn nadeel en dat van mijn schip zijn beslecht Als de boeg scheurt, de mast breekt, het hart van mijn boot Wil ik saam met mijn schute vergaan in de dood
En dan word ik een met 't geruis van de zee Want dan neemt ze mijn leden Mijn lijf met zich mee Dan breken de golven door iedere voeg En splintert het water de krakende boeg Dan neemt zij mij, neemt mij voorgoed met zich mee Mijn enige liefde, de woedende zee