Eens was 'k een werkman, vlijtig en tevreden Ik had een vrouw, mijn allerliefsten schat Maar toen berichten plots de ronde deden Dat men in 't Westen goud gevonden had Toen liet ik mij door 't avontuur verlokken Omdat mijn hart begerig was en boud Ik ben met haar terstond daarheen getrokken Fortuna wenkte: "Goud, goud"
Het was een zwaar, ja schier ondraaglijk leven Een schaam'le hut, omringd door barren steen Ik werd door felle gouddorst voortgedreven Mijn lieve vrouw, zij kwijnde langzaam heen Op zeek'ren morgen, kracht'loos neergezegen Zag zij mij aan, door pijn en koorts benauwd Zij smeekte mij, een dag haar te verplegen Ik kon niet wachten, goud, goud
Ik zwoegde voort op schoenen half versleten Door zon verzengd, door 't zoeken uitgeput 'k Ontdekte goud, de rampspoed was vergeten En met mijn schatten sneld' ik naar de hut Maar ijs'lijk was de schrik die mij verbeidde Daar lag mijn vrouw, bewegingloos en koud Eens leefd' ik arm, doch vredig aan heur zijde Thans rest mij niets dan goud, goud