Toen Karel Spits z'n hondje uitliet was het kwart voor tien 't Was donker en het regende, er was geen mens te zien Ja toch, er stond een mannetje dat iets onwennigs had Dus Karel vroeg: Wat zoekt u, bent u vreemd hier in de stad
"Ik ben een speelgoedmannetje", zei het mannetje met een speelgoed-stem "Ik ben een speelgoedmannetje", zei het mannetje tegen hem
De zaak was gauw vergeten, maar wat later in de week Zag hij een ander mannetje dat op het eerste leek Het plukte tal van bloemen uit een openbaar plantsoen Hij sprak het aan en zei: Meneer, dat kunt u toch niet doen
"Ik ben een speelgoedmannetje", zei het mannetje met een speelgoed-lach "Ik ben een speelgoedmannetje", en een speelgoedmannetje mag
Die ochtend werd hij wakker van spektakel in zijn tuin Daar sloeg zo'n zelfde mannetje het meubilair aan puin Hij trok direct z'n broek aan, liep erheen en schreeuwde: "Zeg Wat denk je wel, wat doe je hier, houd op, vooruit, ga weg"
"Ik ben een speelgoedmannetje", zei het mannetje in het morgenrood "Een simpel speelgoedmannetje", en toen kneep het Karel dood
Er is hier veel veranderd sinds dat pijnlijke geval Men ziet nu deze mannetjes altijd en overal En elke keer als zij iets doen wat helemaal niet mag Dan zeggen ze kalmerend met een speelgoed-oogopslag
"Wij zijn maar speelgoedmannetjes, speelgoedmannetjes en meer niet, helaas Gewoon maar speelgoedmannetjes, en we zijn hier nu de baas"