Daar gaat een man met een houten stok Hier alle dagen voorbij Hij gaat dan telkens weer naar haar toe Toont zich dan ook eens blij
Ik ken hem niet Maar weet wat hij voelt Ik geloof dat ik weet Wat hij precies vanbinnen bedoelt
Hij is geen opa, geen ouwe opa Maar jonge jongetje, wat is hij jong Hij is geen opa, geen ouwe opa Maar jonge jongetje, wat is hij jong Jonge jongetje, wat is hij jong Jonge jongetje, wat is hij jong
Ik volg hem stiekem tot in 't cafe Waar hij haar begroet Bewonderenswaardig hoe verliefd die twee Voor wie elke tiener vast en zeker onderdoet
Hij is wel tachtig Misschien wel iets meer Verroeste knoken, ouwe botten Maar daar legt ie zich helemaal niet bij neer
Hij is geen opa, geen ouwe opa Maar jonge jongetje, wat is hij jong Hij is geen opa, geen ouwe opa Maar jonge jongetje, wat is hij jong Jonge jongetje, wat is hij jong Jonge jongetje, wat is hij jong
Ik weet niet hoe hij heet Maar één ding weet ik wel, vast wel Al word ik honderdenvijf Ik wil later zijn net als hij en zij
Hij is geen opa, geen ouwe opa Maar jonge jongetje, wat is hij jong Hij is geen opa, geen ouwe opa Maar jonge jongetje, wat is hij jong Jonge jongetje, wat is hij jong
Jaren later kwam hij niet meer Fluitend door mijn straat Zij vertelt mij nu wie hij was Al is het nu al te laat
Hij was geen opa, geen ouwe opa Maar jonge jongetje, wat was hij jong Hij was geen opa, geen ouwe opa Maar jonge jongetje, wat was hij jong Jonge jongetje, wat was hij jong Jonge jongetje, wat was hij