Een charmante prins, in de bloem zijner jaren Fier en sterk van bouw, vol van jonge kracht Met een ferme knevel en zwarte haren Ging er eens op de kapellenjacht
In een oude hut, ergens op de heide Vond hij Assepoes, zuiver, zoet en zacht En hij zei tot haar: "Ik kom u bevrijden Kom, ga met mij ter kapellenjacht!"
Vlug ging Assepoester zich dus verkleden Want ze had al lang naar een Prins gesmacht Daarna gingen zij, blij en heel tevreden Met z'n tweeen ter kapellenjacht
Maar ze wisten niet dat in de natuur een Trouw trawant van Amor de dag doorbracht Die de opdracht had om een pijl te vuren Op de jagers der kapellenjacht
Assepoes zei zachtjes: "Maar Prins, ik vraag je Wat je daar doet, is dat niet wat verdacht Heus, mijn pettycoat en mijn kanten kraagje Zijn geen plaatsen voor kapellenjacht!"
De charmante Prins zweeg maar stil en kuste Assepoesters mondje heel lang en zacht Ach, hoe zoet en vrolijk zijn de lieve lusten Als men gaat op kapellenjacht
In het duister zag men hen huiswaarts keren Zeggend tot elkaar: "Wel acht-duizend-acht Acht-miljoen-miljard en nog veel meer keren Gaan wij samen op kapellenjacht!"
Maar zelfs als ze allebei sterk verlangen Zelfs als het geluk hun steeds tegenlacht Zullen zij toch nooit weer zo'n vlinder vangen Als toen op die eerste kapellenjacht Op die eerste vlinderjacht