Ik zing met veel plezier Het liedje van de krekel en de mier De krekel, sterk en jong Die heel de lieve zomer lieve liedjes zong Van de krie krie krie, van de krekel Van de regen, de zon en de wind Van een krekelmeneer en een krekelmevrouw En tezijnertijd een welgeschapen krekelkind "Da's fijn", zei de krekel, "da's fijn Ik wil heel m'n levenlang alleen maar krekel zijn"
De mier, zij zwoegde voort En werd ze door 't krekelliedje te verstoort Dan riep ze: "He, pak aan Je weet toch wel dat zaken voor 't meisje gaan Van de pingping moet je 't hebben Op de pingping is alles gebouwd Werk zo hard als 't kan, want de zomer is kort En de winter, daarintegen, veelal lang en koud" "Ach jij", zei de krekel, "ach jij Wil je werken, ga je gang, maar laat 't lied aan mij"
U weet hoe 't is gegaan De zomer liep ten einde en de herfst brak aan De mier kroop in haar hol Al was ze overwerkt, ze had haar brandkast vol Maar de krie krie krie, arme krekel Had geen eten, geen huis en geen geld Hij vroeg hulp aan de mier Maar de mier zei: "Ga weg Wil je zingen, blijf maar zingen, zie maar hoe je 't verder stelt" "Een brood", zei de krekel, "een brood" Toen kwam de eerste nachtvorst en die vroor 'm dood
En op de begrafenis sprak de raad der mieren Staande aan de groeve, namens alle and're dieren "Poezie zie zie, is zo heerlijk Poezie zie zie, is zo schoon Deze krekel heeft zingend het offer gebracht Onze dankbaarheid en eerbied schenken wij 'm als loon" "Da's fijn", zei 't larfje, "da's fijn Als ik groot ben wil ik ook zo'n flinke krekel zijn"