Kokkie had haar hele leven In de dapoer doorgebracht Waar ze slechts aan eten koken Sajoer rijst en sambal dacht Met een stevig sirihpruimpje In haar tandeloze Monday zorgde Kokkie voor het eten Wat haar toean lekker vond
In 't begin was kokkie pintar En de njonja zeer tevree Maar toen kokkie oud ging worden Wist ze niet meer wat ze deed Soep en sajoer, 't leek wel water Aardapp'len was niets dan kruim En in een der frikandellen Stopte zij haar sirihpruim
In de saus vond men haar haren In de rijst een kakkerlak In de sajoer potverdikkie Zat de staart van een tjitjak Sapi vlees vol dode vliegen Kreeg men 's avonds op het brood In de sambal grote larons Of een dikke duizendpoot
Toean zei: "De oude kokkie Maakt het nu wat al te bont" Toen hij in zijn nasi-goreng Tien gebraden balangs vond En de njonja riep verbolgen " 't Oude mens wordt heus te vies" En ze viste uit de sauskom Kokkies laatste holle kies
Waar het al te bont ging worden Kreeg de kokkie haar lepas Wijl ze werkelijk voor haar baantje Heus niet langer lakoe was Eenzaam stierf ze in de kampong Niemand had meer kassian En nu ligt de oude neneh Ginder in haar koeboeran