Daar stak op 'nen morgend een jong masseurken Zijn kapke door een spleetje van 't kloosterdeurken: Cantemus Dominum! Die wangjes, ze waren zo bleek, zo bleek En 't draaide zijn hoofdje en 't keek, het keek Naar alle kanten om: Cantemus Dominum!
En ginder, ei zie! aan de kerk bezijden Daar zag het er een huwelijkskoetsje rijden: Cantemus Dominum! Hoe glimmend dat bruidjen in 't wit, het wit! Hoe pronkend in 't zwart gelijk git, daar zit De fiere bruidegom! Cantemus Dominum!
En verder, daar stak het zijn kapke door 't deurken En 't stond op zijne teentjes, het bleek maseurken; Cantemus Dominum! "Hoe zoet is de lucht", kloeg het aangedaan "In 't klooster van Sinten Arjaan, Arjaan O zalig heiligdom!" Cantemus Dominum!
Toen heeft het zijn hoofdeken ingetrokken Om rappekes het deurke weer toe te snokken; Cantemus Dominum! Het kropte in zijn keelke van groten nood En 't krijste zijn oogjes zo rood, zo rood!... Ach, bleke kloosterblom! Cantemus Dominum!