In de tijd waarvan ik nu vertellen ga Was een vrouw nog alleen maar een dame En ze had nog geen sex en geen NVSH Ze kon alleen maar blozen of zich schamen Maar zelfs in die tijd stelden kinderen de vraag Waarop alle ouders toen zwegen Want de ooievaar, ach Dat was meer voor Den Haag Hier in Haarlem was men toch niet zo verlegen In Haarlem zei een moeder Tot haar dochtertje: "M'n kind Jij bent hier gebracht door de westenwind Jij komt gewoon, al vind je 't gek Uit de holle boom bij Kraantje Lek"
refr.: De holle boom, de volle boom De hoge holle toverboom De holle boom, de volle boom De boom bij Kraantje Lek De holle boom, de volle boom De hoge holle toverboom De holle boom, de volle boom De boom bij Kraantje Lek
Maar het meisje werd wat ouder en dacht na En om er meer van te weten te komen Liep ze op een lentedag de vlinders achterna Tot waar de Blinkert oprijst uit de groene bomen Daar liep ze verloren en eenzaam in 't rond En kwam er langs duinen en dalen Totdat haar een andere wandelaar vond En ze gingen vrolijk verder, samen dwalen
Maar toen werd de hemel donker En een regenbui brak los En ze scholen samen in het bos En waar was de enige droge plek In de holle boom bij Kraantje Lek
refr.
Na het onweer en de regen kwam de volle zon En de nevel steeg op uit de weiden En de warme wind droogde haar natte japon En de leeuwerik zong liedjes voor hun beiden Ze kwam thuis in het maanlicht En haar vader was kwaad En hij vroeg waar ze wel had gezeten Maar ze zei: "Beter nu laat dan later te laat" En ze dacht: dat zullen jullie zelf wel weten Want m'n moeder had gelijk Ik weet nu waar je zoiets vindt Ik haalde daar zelf m'n eigen kind Nee, dat idee was lang niet gek Uit de holle boom van Kraantje Lek